Categorieën
Column DUIC Wielrennen

martijn wie?! – #67

Wanneer Dafne Schippers ‘boeh’ of ‘bah’ zegt, weten de media er onderzoeksjournalistiek van te maken. Als Erik ten Hag nog niet de gewenste resultaten haalt met zijn team, schrijven kritische Utrecht-watchers de club al de Zondag Amateurs in. Als Wilco Keldermans ketting eraf valt en hij ‘m er zelf weer op zet maken de media er een Zomergastenachtig item over met zijn ouders. De beste mensen vertellen dat hij vroeger altijd moest huilen als dat gebeurde, maar dat ie dat nu helemaal zelf kan. Al wandelend langs Wilco’s basisschool vertelt vader Kelderman over Wilco’s fietsavonturen. In Veenendaal. Want dat ligt nog net in Utrecht (huh?). En als Martijn Tusveld – Martijn wie?! – 18e wordt in de… – Martijn Tusveld?? – Zegt u niets?

Het is oké. – Martijn Tusveld?! – Rustig maar, het is weekend.

Nee,” duwt u er uiteindelijk wat vertwijfeld uit, “zegt me niets.”

Precies, dat dacht ik al. Vooruit, u mag drie keer raden… Sorry, u zegt?… Ik versta u niet zo goed. U mompelt een beetje, ik probeer het te ontcijferen.

Nee, geen professionele bollenpeller… Nee, heeft zich nooit gespecialiseerd in zaklopen op de Vrijmarkt… Nee, hij kan niet heel snel heel veel te hete bitterballen achter elkaar naar binnen werken. Helaas, u bent af.

Martijn Tusveld is een wielrenner en Martijn Tusveld werd gister 23 jaar. Als u googelt op Martijn Tusveld vindt u al snel nieuwsberichten die gaan over het krijgen van een stagecontract hier en een profcontract daar. Hij is lekker bezig. Prima. Oh ja: Martijn Tusveld komt uit Utrecht. En daar gaat het om.

Op dit moment houdt Martijn Tom Dumoulin uit de wind in de Ronde van Groot-Brittannië. Geen rondje voor pannenkoeken. Na zes etappes staat Martijn bovendien 30e in het algemeen klassement. Martijn is zelf dus óók geen pannenkoek. Wat ik hoop is dat Martijn een superster op de fiets wordt. Een soort Peter Sagan maar dan op z’n Hollands. Dat ie na het winnen van de regenboogtrui kwijlend wat vragen beantwoordt, de EU-problematiek oplost in tien seconden en aan het einde van het interview nog even de groeten doet aan z’n oom in Ondiep waar ie nog elke week een uurtje mee damt.

Uiteraard is deze generatie renners (Gesink, Terpstra, Poels, Dumoulin) best aardig, maar ik ben nog op zoek naar een Nederlandse renner die iedereen he-le-maal de vernieling in rijdt. Ik zie het wel voor me: ‘Tusveld wéér de sterkste in heroïsche Alpenrit’, ‘Martijn doet ze weer pijn’ en ‘Tusveld en dan heel lang niets’. Laten we hem maar vast de hemel inschrijven, elke scheet die hij laat bejubelen met ‘oh wat knap!’ en hopen dat z’n ketting er niet af dondert op de momenten dat het er om gaat.

Spannend, dat zeker! En in dat perspectief, lieve media, is het misschien toch beter om hem nog even geheim te houden. Hem koesteren… Ssst! Mondje dicht hè!

Martijn wie?!

Gefeliciteerd, Martijn. Met je verjaardag én je profcontract.

Categorieën
Column DUIC Wielrennen

een oudhollands gedicht – #65

Paulien Polderman. Gijsbert Nieuwkoop. Lodewijk Rinsma. Bram Bet.

U leest ze, maar lees ze nu even hardop voor en dan net iets harder dan u gewend bent: Paulien Polderman! Gijsbert Nieuwkoop! Lodewijk Rinsma! Bram Bet!

Voelt lekker, niet?

Wat mij betreft stuk voor stuk namen die klinken als een Oudhollands gedicht. Je ziet het voor je: de blonde polder-Paulien krijgt tóch iets met Gijsbert, een jongen van eenvoudige komaf. Dit terwijl de adellijke Lodewijk met al zijn hoffelijkheid haar had proberen te veroveren. Als reactie op deze vernietigende afwijzing besluit Lodewijk met vriend Bram zich een stuk in de kraag te zuipen. Uiteindelijk belanden de twee heren rollebollend in de rododendrons achter het landhuis van Lodewijks ouders. En dat we dan nooit precies zullen weten wat daar gebeurd is, maar er wel voor altijd om blijven giechelen. Zoiets.

Maar nee, het verhaal blijkt anders in elkaar te steken: Paulien Polderman, Gijsbert Nieuwkoop, Lodewijk Rinsma en Bram Bet zijn namen die ik terugvind als ik de uitslag van het op 28 augustus gehouden Utrechts Tijdritkampioenschap (UTK) doorneem. Voor de duidelijkheid: tijdens het UTK fietsen eenlingen met piepende longen en de tong op het stuur heel erg hard over de Lekdijk. Tegen de wind in. En ook dat klopt. Ik bedoel: Paulien Polderman. Dat klinkt toch alsof je spontaan de tegenwind door je haar hoort gíeren?! En dan Gijsbert Nieuwkoop. Een Hollandschere en harder stoempende naam op kop van een jakkerend peloton kan ik niet bedenken. Lodewijk Rinsma, je ziet hem voor je: één van de weinige tijdrijders die een universitaire studie heeft afgerond, stilist pur sang, doodstil op zijn fiets, zal door zijn lengte nooit heel hard een berg op kunnen rijden. En als laatste Bram Bet. De waterdrager, de trouwe knecht, de man die het eigenlijk voor de lol doet, maar lachend op laat tekenen dat hij daar wel zo’n vier tot zes uur per dag voor op de fiets gaat zitten. Voor de lol dus. Typisch Bram.

En nu ga ik ze als de sodemieter facebooken. Ik hoop dat ik gelijk heb…

Categorieën
Column DUIC Sport

zilveren dafne – #62

In de sport zijn er aan het eind van de streep twee soorten mensen: winnaars en verliezers. Daar zit niets tussen. Het is de glorie van de gouden balk voor Sanne óf de loservlucht van Yuri terug naar Nederland (en een leuke schnabbel op Lowlands, dat wel.) Alleraardigst als ‘we’ een gouden plak winnen, tuurlijk. En ja, ik hou van winnaars als Sanne. Maar meer hou ik van de verliezende kant van de medaille, liefst met alle bijbehorende tragiek: hoogmoed, onmacht, de val en dan janken. Kei-hard janken.
Het verhaal van de verliezende sporter bijt. Vooral voor de sporter die het goud had móeten pakken, maar het net niet maar eigenlijk wel en… Enfin, pracht voer voor een mooie aflevering Andere Tijden Sport, ergens rond het jaar 2035. Subtitel: Dafne, Yuri en de Loservlucht. De aflevering zal starten met een aantal prachtige overwinningen van Dafne in de aanloop naar de Spelen van 2016. Wat randfiguren als Elaine Thompson, Churandy Martina en meneertje Hendriks zullen wat vraagjes mogen beantwoorden. Misschien nog wat triviale zaken over een verdwaalde ballenjongen of een te aanwezige supporter. Uiteraard is de interviewer een volledig verrimpelde Tom Egbers. Inclusief klassieke hapering.

Zo halverwege de uitzending tikken we de fittie tussen meneertje Hendriks en onze Yuri aan, maar het belangrijkste dendert kort daarna de aflevering binnen: onze Dafne, kroonprinses van de 100 en koningin van de 200 meter. We horen de prekende voice-over van Tom: “De sterren staan gunstig, alle vezels in haar benen schreeuwen topvorm en haar mindset verraadt in elk interview weer een eindeloos zelfvertrouwen.” Je kijkt en hoopt dat ze met terugwerkende kracht alsnog die gouden plak pakt. Net zoiets als dat je telkens weer hoopt dat die bal van Rensenbrink er tóch in gaat.

Maar de tragiek wint. En dan is er het twintig jaar oudere gezicht van Dafne. Je houdt je adem in. De diepe teleurstelling is nog altijd zichtbaar. 2016, dat moesten haar Spelen worden. Daarna blessures en nooit meer díe topvorm. De camera zoomt in op haar ogen. Vermoeid, vroeg oud geworden.Het juk van de zilveren plak, van ‘net niet’. De gebruikelijke stilte, het verbijten van Dafne, dan nog een keer die race in slow motion met op de achtergrond een tune van Dotan. Inmiddels durven we Dafne bijna niet meer aan te kijken. Te boos, te pijnlijk, te close-up.

Tot het punt dat een van de randfiguren weer in beeld komt. Hij heeft verloren, maar hij is blij. Hij heeft verloren, maar hij deed het voor iedereen die de wekker heeft gezet. Hij heeft verloren, maar hij troost Dafne. Als Churandy Martina spreekt, bestaat er meer tussen winnaars en verliezers.

Dan is er niets mooier dan een zilveren Dafne.­­

Categorieën
Column DUIC Sport

lekker knállen – #61

Het fascineert me mateloos: mannen (ook wel hulken) die zich dagelijks compleet het bilspleetzweet werken om er als een uitgehouwen standbeeld uit te zien. Álles voor de zomer, álles om een zo ‘droog’ (= laag vetpercentage) mogelijk lijf in elkaar te klussen. En dat gaat met ‘OEH!’ en ‘AAH!’ en ‘FUCK!’ en ‘KUT!’. Want dat helpt, weet ik inmiddels.

Ja, zo af en toe loop ik tussen die mannen. En dat doe ik in een niet onaantrekkelijk (al zeg ik ’t zelf) maar tenger lijf, zonder vleugeltjes aan de zijkant of een borstkas als een tank. Eerder dacht ik dat mijn gedrag als tenger hulkje zijnde niet gewaardeerd zou worden. Dat ik dubbelgevouwen zou worden achter de wc-pot als ik er maar eentje aan zou kijken. Dat ik verwikkeld zou raken in een ‘oops, I dropped the soap’-scène en dat ik dan heel veel dagen niet meer zou kunnen zitten of.. Nja, geen fijne dingen, dus hield ik me maar afzijdig. Maar vandaag kwam ik ergens achter…

Na een vakantie waarin ik mezelf volledig had dicht geslibd met tig schimmelkazen, hart verdikkende fuet-plankjes en sloten witte wijn sjokte ik maar weer eens naar de sportschool. Geen grote voornemens, gewoon even het lijf aanzwengelen. Tussen de hulken, met al m’n kinderlijke onzekerheidjes. Oké, dat kon anders wist ik nu. Na het overwinnen van mijn rijangst  moest dit ook te tackelen zijn. Kwestie van hun gedrag kopiëren: beetje in de spiegel kijken, beetje tof doen, beetje Clinton Eastwood-achtig knikken naar elkaar. Gedrag dat ik feitelijk in het leven van alledag ook vertoon.

Goed, daar ging ik dan. Eerst de gang langs de muffe kleedkamer, waar mannen in onwaarschijnlijke poses zich meer per ongeluk maar soms expres aan elkaar tonen, en daarna, hop, aan de apparaten. Veertig backflipping leg pressers with no hands en twintig grondige backbone fuck ups verder was het dan zover: interactie. Er ging een wereld voor me open. Ik knikte naar die lange en naar die kale en naar die schele en iedereen was er ‘cool’ mee en knikte terug. Ik bekeek mezelf eens kritisch in de spiegel en spande mijn rechter bovenarm. Niemand lachte. Níemand lachte! Dus schoot ik zelf maar in de lach.

“Hée Jos, kommie lekker knállen, jochie?!” vroeg m’n brede buurman belangstellend. “Leuke stukkies op dat DUIC, láche mán!” vervolgde hij.

“Thanks,” antwoordde ik, uiterst tof.

Lekker knállen dus.

Categorieën
Column DUIC Sport

geen service – #60

Ik beken: ik krijg niets mee van de Olympische Spelen. Vorig jaar was ik offline toen de Tour in Utrecht startte, dit jaar mis ik de fenomenale bovenbenen van onze Dafne en onze Tom. Maar goed, voor een mooie vakantie en linksboven in het scherm van m’n telefoon de mededeling ‘Geen service’ heb ik wat over. Zei ik tegen haar maar dat dacht ik dus niet. En dat begin ik nu te voelen. Geen flits, geen snapshot, he-le-maal níets heb ik nog gezien. Goed, onze Jeroen mag de driekleur dragen, onze Yuri houdt van een drankje of wat, en onze Tom moet nog één keer de eer laten aan het afzwaaiende achterwerk van het paard Cancellara, maar dat zijn allemaal dingen die ik gelézen heb, niet gezien.

Vakantie is leuk, maar het internet in de Franse Drôme lijkt uit het prehistorische Fanny Blankers-Koen-tijdperk te komen. En dan onze ‘camping aire naturelle’ (zo’n camping uit hetzelfde tijdperk, waar de voorzieningen bestaan uit een waterpomp, een poepkuil, een rafelige waslijn en geen stroom): het klinkt uitermate gezond voor een doorgedigitaliseerde Randstedeling als ik. Even eruit, even de boel de boel, even helemaal niks. ‘Helemaal niks’ is het geworden. U zegt ‘luxepaard’? Prima, deert me niet. Ik hunker inmiddels naar een te uitvoerige Studio Sport-uitzending over onze Dafne en wel of geen make-up, een meditatief kwartiertje in het kikkerbad met onze Kromo en een driedelige documentaire over wat onze volleybal-dames eten.

Terwijl ik een handwasje doe bij de waterpomp, mijmer ik verder. De dagen duren lang hier en nu ik er over nadenk… Ik weet geeneens meer welke dag het is. Erger: ik weet niet meer wanneer onze Dafne de finales 100 en 200 meter gaat winnen! In een loom tempo hang ik de was aan de lijn. Ik laat het zeer het zeer maar zijn, het gemis het gemis en ik haal m’n schouders op.

“Als je maar thuis bent voor dat standbeeld van haar op de Neude wordt onthuld joh,” fluistert ze in m’n oor.

Categorieën
Column DUIC Sport

autohart – #59

Een autohart, daar lachte ik om. Het was voor shag draaiende gasten die hun mbo niet hadden afgemaakt of voor CEO’s met een geslachtsdeel compenserende drang. In mijn ogen waren het aandachttrekkers die zo niet heel hard ‘HALLO, IK LOOP HIER!’ hoefden te schreeuwen, maar een gaspedaal in konden drukken en dat dat stuk ijzer dan ‘VROAAARRR!’ zei. Dat behoefde verder geen uitleg. En dan lachte ik nóg harder.

Ik beken: ik behoorde tot de groep langharige alternatievelingen die het heel tof vond om op achttienjarige leeftijd géén rijbewijs te halen. Het OV zou me overal brengen en bovendien kon ik er dan altijd voor kiezen om laveloos te stranden op een Amsterdam Sloterdijk of Rotterdam Alexander. Dát was leven. Niet dat net voor twaalven vertrekkende BOB-volk met hun te dure auto’s met door knuisten gemaakte special edition velgen uit een of andere Italiaanse fabriek. Daar lachte ik om.

Schoorvoetend haalde ik acht jaar later toch mijn rijbewijs. Argument: het was soms wel fijn voor anderen als ik ook een stukje reed. Mijn omgeving knikte instemmend. Na het behalen van mijn rijbewijs reed ik een keer naar Brugge, een keer naar een houten hut in de Duitse Eifel en met een paar vrienden reed ik mijn voorlopig laatste ritje over de Amersfoortse stadsring. Tijdens dat ritje viel de auto stil, midden op een overvol kruispunt. Ik flipte ‘m, ik flipte ‘m buitensporig, zelfs zó buitensporig dat ik geen enkele auto de jaren daarna meer aan zou raken. En ja, daar lachten ze om.

Inmiddels zijn we wat autoloze jaren, ademhalingsoefeningen en emdr-sessies verder. Vorige week werd ik dan écht voor het blok gezet: mijn vriendin wist een 307 te bemachtigen, ik boekte een aantal nachten in een cottage onder het Bretonse Corlay, tsjah, en toen moest ik… Met klotsende oksels, gutsende zweethanden en een zeiknatte rug stapte ik in de volgeladen auto. Vanuit het nog pikdonkere Utrecht reden we weg en 1000 kilometer later parkeerde ik de Peugeot voor het huisje. Ik overdrijf niet wat ik nu ga zeggen: een overwinnaar stapte uit de auto, de chamadetrompetten tetterden in m’n hoofd, gejuich bulderde uit mijn keel. En een autohart was geboren. Ze lachte er om.

Categorieën
Column DUIC Sport

atypisch – #58

a·ty·pisch (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord) afwijkend van het typische, normale

Beetje een raar woord als ik het zo lees, maar als het even kan heb ik ze het liefst atypisch. Voetballers en coaches bedoel ik dan. Liever kijk ik naar mannen met geschoren benen die een veel te steile berg op rammen, maar waar je me ook voor uit m’n bed kan halen zijn atypische figuren uit de voetbalwereld. En dan vooral interviews. Wat ze op het veld doen maakt me eigenlijk niet uit, wat ze door een microfoon zeggen des te meer. Als het typische voetballers zijn, gooi ik het liefst m’n schoen door het scherm. Maar dat is dan weer wat atypisch van míj.

Voor uw duiding even wat gedragingen van atypische voetballers en (mogelijk) bijpassende karakters:

  • een ‘tikje’ te fel – Eric Cantona;
  • te ‘talig’ – Louis van Gaal;
  • te uitgesproken – Sjaak Polak;
  • te ontwikkelde muzieksmaak – Ron Jans;
  • te slim op de middelbare school – Dennis Bergkamp;
  • te dik – József Kiprich en Jeroen Verhoeven;
  • te happig – Luis Suarez;
  • te Haags – Tom Beugelsdijk;
  • te schoorsteen – Fritz Korbach;
  • te leuk – Leo Beenhakker;
  • te hard werkend – Dirk Kuijt;
  • te weinig realiteitszin – uiteraard Gregory van der Wiel;
  • en zo kan ik nog wel even doorgaan, want er zijn er véél!…

En toen was daar afgelopen week iemand die me wees op de bij Excelsior groot geworden Utrechter Daan Bovenberg. Voor Daan Bovenberg bleek voetbal geen doel maar een middel. Duidelijker nog: een middel om te groeien als mens, zo zei hij in eeninterview met De Correspondent. Afgelopen seizoen gaf hij er de brui aan. Op z’n 27e. Gestart bij Excelsior, twee blessuregevoelige seizoenen met slechts zeventien wedstrijden voor FC Utrecht en tien voor NEC en toen weer Excelsior.

U wist dit vast al, maar ik stond met mijn oren te klapperen… Mijn nogal typische, geldbeluste ik begon met rekenen: “dus die Daan had zijn zakken toch zeker nog een jaar of vier, vijf kunnen vullen en misschien wel een paar ton per jaar (dus een miljoen in totaal) bij elkaar kunnen schrapen, schaapjes op het droge, hopla, klaar, maar hij had op z’n 27e de stalen ballen om te zeggen ‘er is meer dan voetbal, ik kap ermee’?!”

Maar gelukkig is mijn liefde voor atypische voetbalfiguren stukken groter dan de onverantwoordelijke hoeveelheden geld die ze verdienen. Eigenlijk hoop ik zelfs op meer types als Daan Bovenberg komend seizoen. Dat bijvoorbeeld een Mark van der Maarel liever cheesecake staat te bakken in een hippe koffietent op de Mariaplaats, of dat de nieuwe aanwinst David Jensen steevast in z’n neus staat te peuteren onder de lat als Utrecht een makkie heeft, of dat Erik ten Hag alleen maar in het Duits commando’s schreeuwt langs de lijn. Zoiets.

Ja, ik heb ontzéttend veel zin in een atypisch seizoen!

P.S.: die ‘iemand’ die me dat verhaal over Daan Bovenberg vertelde komt uit het onderwijs, behaalde zijn trainerspapieren, werd en is hoofdtrainer van amateurclub Altius en start dit seizoen als jeugdtrainer bij FC Utrecht. Leuk atypisch weetje dacht ik zo.

Categorieën
Column DUIC Sport

het jan kolpad – #57

Sinds kort ren ik weer rondjes door het Julianapark. Nee, niet ter voorbereiding op een of andere marathon, maar ter voorbereiding op de 10 kilometer tellende Utrechtse Singelloop op 2 oktober. (En, vooruit, ook om het ‘denkbeeldige’ inie-minie-kwabje rond m’n navel geen kans te geven.) Laat dit helder zijn: de Singelloop loopt een mens niet voor de lol. Uiteraard is het een mooi decor en er staan talloze vrienden, vage bekenden uit foute kroegen en een vergeten Tinder-date langs het parcours en ja, zij verzachten allemaal de pijn. Het is alleen dat ik tijdens een 10 kilometer altijd het gevoel krijg dat ik nét iets te ver en nét iets te hard moet lopen. Een 10 kilometer doet áltijd pijn.

Nee, dan mijn training ground. Het Julianapark is niet te groot, niet te klein, veel bomen, watertjes hier en daar, open veld, speeltuin, exotische vogels, gezellige zwaan, twee verdwaalde dixi’s en een nóg verdwaalder restaurant met een onsamenhangend oosterse kaart. Ik hijg er uit volle borst, ik tuf er m’n piepende longen leeg en de verzuring in mijn benen voelt er altijd net iets minder vervelend aan. Het Julianpark is voor een hardloper een welkome verzachtende omstandigheid. Kortom: fijn park.

Toch zit me iets dwars. Het hardlooprondje zou precies 1 kilometer moeten zijn, maar mijn hardloop-app geeft aan dat het 1,1 kilometer is. Stoor ik me aan, zoals elke zich op de Singelloop voorbereidende hardloper zich daar aan zal storen. Dat soort dingen rond je af. Na 10 rondjes wil ik ook 10 kilometer gelopen hebben, niet 11. En als ik 9 rondjes loop kom ik uit op 9,9. Het voelt alsof je de Domtoren hebt beklommen, er een selfie maakt, deze appt naar je familie met de boodschap ‘Kijk! Bovenop de Dom! 120 meter hoog!’ en dat je schoonvader dan appt ‘nee hoor, 112 meter.’ Hoe voelt dat? Precies, het klopt niet. En om dat gevoel gaat ‘t. Laat dat rondje gewoon 1 kilometer zijn, lieve gemeente. Snij wat af bij de speeltuin, demp dat vijvertje, verzin iets, maar fiks die shortcut in ieder geval!

Aan de andere kant…

Stel hè, stel… Stel dat ik die telefoon met die hardloop-app nu eens thuis laat. Stel dat ik niet als een dwangmatige hamster elk rondje hoef te kijken in wat voor tijd ik dat heb gedaan. Stel dat ik me niet hoef bezig te houden met vernietigend eerlijke cijfertjes, het exacte aantal meters en een 10 kilometer die onder de 45 minuten moet. Stel!

*Daar word ik even stil van.*

Misschien krijg ik er dan nog wel lol in ook. Lol in de pijn.

Categorieën
Column DUIC

dafne live – #56

In retrospectief tamelijk belangwekkend gebleken fragment uit mijn reisdagboek:

15 februari 2016

De zon laat zich al stevig gelden. Goed gegokt, goed geboekt. Ze glimlacht naar me. De stad is nog niet vergeven met de smerige berg toeristen die zich later in het jaar over Rome zal uitstorten. (Als een berg stront, feitelijk. U mag dat overdreven vinden, maar Rome denkt daar anders over.) De grandeur van de stad is voelbaar en stijgt nu  nog boven zichzelf en haar zeven heuvelen uit.

Hand in hand lopen we het Piazza Navona op en dan gebeurt het: voor het eerst zie ik Bernini live. In de Vierstromenfontein hebben zich een aantal machtige bovenlijven verzameld rond een voor mij niet al te interessant obelisk (moeilijk woord voor ‘punt’.) Het gaat me om die lijven, die vlezige ledematen, die bonken van bovenbenen, die onwaarschijnlijke kracht die is uitgehouwen door de maker. Natuurlijk, voor ik vertrek sla ik als ieder ander de reisgidsen open met de bekende plaatjes en zie ik ook de Bernini’s en dan, tsjah… barok hè: aardige versierseltjes, maar ook een beetje overdreven, beetje te groot ook allemaal. Op voorhand aardig, maar meer dan er één pistache-bolletje weglikken lijkt me niet nodig.

Nee, dan het vleesgeworden marmer van Bernini. Dat móet je live zien! Ik voel de fonteinfiguren naar me grijpen. Dit is andere koek…

Nu ik mijn veel te barokke woorden weer lees, lach ik en knik ik. En geef ik mezelf nog steeds gelijk.

Wat weken geleden keek ik naar De Mart (minder goed bekend als Mart Smeets) en zijn saluut. Hij zei de woorden tegen Matthijs die ik in februari schreef: ‘dat móet je live zien!’ Het mag wel eens gezegd: De Mart heeft gelijk. Er worden wel eens aardige muziekjes geschreven, de Nachtwacht van Rembrandt doet leuk mee en de beelden van Bernini (‘Dat móet je li…) benaderen het, maar het grootste kunstwerk van de hedendaagse tijd zijn de bovenbenen van Dafne: die móet je live zien!

Afgelopen week vrat ze de Olympische baan in Amsterdam op, gister ging ze vrolijk verder met een ererondje door Monaco (en won ze in een rustige 10,94) en in augustus rennen de bovenbenen van Dafne de Olympische finale 100 en 200 meter. Deze bovenbenen zullen geschiedenis schrijven, wat ook een kunststukje is als dat zou lukken, overigens. Wat mij betreft zetten we die bovenbenen op een sokkel, midden op de Neude.

Dafnes marmergeworden vlees.

Dat móet je live zien!

Categorieën
Column Wielrennen

beste vincenzo – #55

Beste Vincenzo,

In navolging van Vino wil ik je ook graag een brief schrijven. 

Gefeliciteerd. Dat ten eerste. 

Ik baal. Van jou. Dat ten tweede.

Vincenzo, de tijd kan soms best prettig zijn. Het helpt me te vergeten en te verzachten betreffende dat wat is geweest (Giro.) Daarbij brengt het me heel veel, want het laat me reikhalzen en uitgelaten zijn over dat wat komt (Tour.)

Maar toch, er moet me iets van het hart…

Ten diepste weet je dat jouw geheven armen een leugen zijn. Na 1, 2 dagen met darmklachten rond te hebben gereden, fietste je alle karretjes op de beslissende momenten in de (jouw?) poep. En één karretje in de sneeuw. Begrijp me niet verkeerd, ik vind je een juweel op de fiets. Ik heb je op fantastische manieren zien winnen – 2e etappe TdF 2014 is bij mij favoriet – en verliezen. In een eerlijke wereld was dat verliezen afgelopen week gebeurd, sowieso. Dat weet je. Ten diepste.

Oké, de wereld is oneerlijk. Daar heb ik me na afgelopen weekend maar weer eens bij neer moeten leggen (na een berg verwensingen waar ik speciaal het Italiaanse woordenboek voor heb gepakt.) Maar toch, ook dan is het eenvoudig, Vincenzo: je hebt niet gewonnen op eigen kracht, je had niet de sterkste benen in koers en dat niet ruiterlijk toegeven zint me niet. Je wint de Giro, je bent een held in Italië en dus een Man, met hoofdletter inderdaad. Geef het ruiterlijk toe: ‘Steven was sterker, ik was geslepener. Oh, en ik respecteerde de roze trui effe niet.’ Niks mis mee. Basta, klaar, neem ik mijn petje diep voor je af en verdien je die hoofdletter.

Helaas, mijn petje blijft op. Ik heb weinig zo’n immense fixed mindset gezien bij een mens. Als winnende top-topsporter dien je blijkbaar koppiger te zijn dan de rest en moet de wereld geloven dat jij de sterkste bent. Doet me aan een Amerikaan denken… Het laat me in ongeloof achter, Vincenzo. Je blijft een groot renner, echt, maar kijk even om je heen, zie waar je het aan te danken hebt dat jij voor de tweede keer de Giro-held mag uithangen en erken dat je de nummer 1 bent door de stuurfout van een ander. Daar is niets mis mee, dat is (ja, heel klef) innerlijke groei en het zou je een groot mens en een grotere top-topsporter maken.

Maar goed, vooralsnog reed je één karretje in de sneeuw en de andere karretjes in de poep. En dat zaakje stinkt.

Groet,

Een fan.

Copyright © 2024 Jos Mans